Hoge Raad: inzageprocedure bedrijfsgeheimen

9 oktober 2018

Brinkhof staat The Dow Chemical Company (“Dow”) bij in een procedure tegen Organik Kimya (“Organik”). Dow heeft in deze procedure inzage gevorderd in bij Organik in beslag genomen materiaal wegens gesteld misbruik van Dows bedrijfsgeheimen door Organik.

Hof Den Haag bepaalde in 2016 en 2017, kort gezegd, dat Dow ex art. 843a Rv inzage kreeg in een deel van bij Organik in beslag genomen materiaal en dat het beslag op een ander deel, waaronder een opgemaakte gedetailleerde beschrijving van Organiks processen, diende te worden opgeheven. Ter uitvoering van die opheffing en inzage stelde het hof twee deskundigen aan (namelijk een IT-deskundige en een chemisch deskundige). Nadat de executie van de beslissing van het hof was aangevangen, verzocht Organik de Rotterdamse Voorzieningenrechter die executie (deels) te staken, ook gelet op het door Organik ingestelde cassatieberoep bij de Hoge Raad. De Rotterdamse Voorzieningenrechter wees in 2017 het door Organik gevorderde af (bekrachtigd door Hof Den Haag in 2018).

De Hoge Raad verwerpt Organiks casstieberoep tegen de arresten van Hof Den Haag uit 2016 en 2017. Tegelijkertijd volgt de Hoge Raad Dow in haar incidenteel cassatieberoep waar het de gedetailleerde beschrijving betreft. De Hoge Raad overweegt onder meer:

  • Maatstaf: het hof heeft bij de beoordeling van Dows inzagevordering ex art. 843a Rv de juiste maatstaf gehanteerd. Dat is de maatstaf uit het AIB/Novisem-arrest van de Hoge Raad (bevestigd in het Synthon/Astellas-arrest). Onder die maatstaf is de vraag of zodanige feiten en omstandigheden zijn gesteld en met reeds voorhanden bewijsmateriaal onderbouwt dat voldoende aannemelijk is dat bedrijfsgeheimen onrechtmatig zijn verkregen en gebruikt. In deze inzageprocedure hoeft niet voldaan te zijn aan de hogere maatstaf vereist voor toewijzing in kort geding voor een verbodsvordering.
  • Hoor en wederhoor (art. 6 EVRM): dat Dows lijst met bedrijfsgeheimen niet bekend was bij het hof of Organik levert geen schending van art. 6 EVRM en de daaruit voortvloeiende rechten van hoor en wederhoor op (zoals Organik beargumenteerde). De beslissing tot inzage van het hof was niet gegrond op (het gebrek aan) kennis van die bedrijfsgeheimen (en Dow hoefde die niet te specificeren). Het oordeel van het hof dat de gestelde schending van Dows bedrijfsgeheimen voldoende aannemelijk is, was gebaseerd op de door Dow aangevoerde feiten en omstandigheden en bewijsmateriaal. Organik heeft zich daarover kunnen uitlaten.
  • Hoofdzaak: de hoofdzaak ex art. 1019c lid 2 Rv is de procedure waarin vorderingen gebaseerd op de gestelde onrechtmatige inbreuk geldend worden gemaakt, zoals een verbods- en schadevordering. Partijen zijn het er over eens dat de eis in de hoofdzaak ex art. 700 lid 3 Rv de inzagevordering is.
  • Gedetailleerde beschrijving: het hof had geoordeeld dat Dow geen verlof voor het opstellen van een gedetailleerde beschrijving had mogen krijgen op basis van de gestelde schending van bedrijfsgeheimen. De HR oordeelt anders: een gedetailleerde beschrijving is toelaatbaar in gevallen die voldoende gelijkenis tonen met gevallen waarop de regeling van art. 1019e Rv van toepassing is, zoals bij de schending van bedrijfsgeheimen. De HR vernietigt daarom en wijst terug.

Het Hoge Raad arrest kan hier geraadpleegd worden. Deze zaak wordt voor Dow behandeld door Richard Ebbink, Mark van Gardingen, Rik Lambers, Alexander de Leeuw en Paul Marcelis.